Meerdere allelen
Bij de monohybride kruisingen heb je geleerd dat altijd een allel dominant is en één allele recessief. Maar dat hoeft in de erfelijkheid niet altijd zo te zijn. het kan voorkomen dat er twee min of meer dominante lallelen zijn. Deze allelen noem je dan onvolledig dominant. Twee onvolledig dominante allelen zullen in het fenotype beide tot uiting komen. Een fenotype dat van beide allelen eigenschappen vertoont noemen we een intermediar fenotype.
Een organisme dat eigenschappen vertoont van beide dominante allelen noemen we een intermediar fenotype. De bloedgroepen van de mens is een mooi voorbeeld van twee onvolledig dominante allelen. Bloedgroepen worden bepaald door drie allelen, waarvan er twee even dominant zijn en één recessief. De allelen voor bloedgroep A en bloedgroep B zijn onvolledig dominant. Het allel voor bloedgroep O is het recessieve allel. mensen met bloedgroep AB bezitten dus de beide onvolledig dominante allelen A en B. Ze hebben dan ook bloedgroep AB. Bloedgroep AB kan je dan ook zien als een intermediar fenotype.
Ook de kleur van leeuwenbekjes wordt veroorzaakt door twee onvolledig dominante allelen. Er is een onvolledig dominant allel voor rode bloemkleuren en een onvolledig dominant allel voor witte bloemkleuren. Leeuwenbekjes die zowel het allel voor de rode bloemkleur bezitten, alsmede het allel voor wittebloemkleur krijgen een intermediar fenotype, roze bloemen.
In de afbeelding hierboven is een populatie weergegeven. Dit kunnen mensen uit een stad zijn, maar ook alle kinderen uit een school. De Individuen in deze populatie hebben bloedgroep A (geel), B (rood), AB (oranje) of O (zwart). Elk individu heeft maar twee allelen die de bloedgroep bepalen. Maar in deze populatie “drijven” echter drie allelen. Het onvolledig dominante allel A, wat codeert voor bloedgroep A, het onvolledig dominante allel B wat codeert voor bloedgroep B en het recessieve allel i dat codeert voor bloedgroep O.
Hierboven zie je de mogelijke fenotypen voor bloedgroep in de populatie. Van twee bloedgroepen kan je altijd met zekerheid zeggen welk genotype daarbij hoort. Iemand met bloedgroep AB heeft één keer het onvolledig dominante allel A en één keer het onvolledig dominante allel B. Ook van iemand met bloedgroep O kan je met zekerheid het genotype bepalen. Het fenotype bloedgroep O komt alleen maar tot uiting indien een individu twee keer het recessieve allel bezit. Het genotype van bloedgroep O is dus ii. De genotypen AA en Ai leveren in beide gevallen het fenotype bloedgroep A op. De genotypen BB en Bi leveren in beide gevallen bloedgroep B op.