Theorie die verklaart waarom mitochondriën en chloroplasten twee membranen hebben en hun eigen DNA. Volgens deze theorie waren de chloroplasten en mitochondriën ooit vrij levende eencellige prokaryoten (organismen zonder celkern) die door fagocytose in een gastcel (Archaea-bacterie) terecht zijn gekomen en gezamenlijk in symbiose gingen voortleven. Na miljoenen jaren evolutie zijn deze opgenomen prokaryoten geëvolueerd tot de huidige bladgroenkorrels en de mitochondriën.