Op jacht met SnailSnap
Met de app SnailSnap op hun telefoon maken Dylan en Senna foto’s van slakken rond hun huis. Zo doen ze mee aan een onderzoek naar de
verspreiding en evolutie van kleurvormen van de gewone tuinslak. De kleur van het huisje van de tuinslak (Cepaea nemoralis) kan geel,
bruin of roze zijn. Het huisje kan gestreept of niet gestreept zijn (afbeelding 1).
De kleur en streping van het slakkenhuis zijn erfelijk bepaald. afbeelding 2 SnailSnap stuurt de foto samen met de gps-coördinaten naar waarneming.nl. Vervolgens wordt de foto beoordeeld door een deskundige. Als het inderdaad een foto van een tuinslak is,
noteert de deskundige de kleur en de streping van het huisje. Deze gegevens worden samen met de gps-coördinaten opgestuurd naar Naturalis Biodiversity Center in Leiden. Onderzoekers van Naturalis willen de hypothese toetsen dat slakken met een geel huisje (gele slakken) vaker vóórkomen in een stedelijke omgeving dan in een landelijke omgeving. Zoals Kerstes verwachtte, worden in een stedelijke omgeving relatief
meer gele slakken waargenomen dan in een landelijke omgeving. Dylan en Senna vragen zich af of er nog andere verschillen zijn tussen
tuinslakken in een stedelijke en in een landelijke omgeving. Ze lezen over een methode waarmee je de ‘persoonlijkheid’ van de slakken kan
onderzoeken: Als je een slak oppakt, trekt hij zich terug in zijn huisje. Leg je de slak vervolgens rustig neer, dan zal hij na enige tijd weer uit zijn
huisje kruipen. De tijd tussen terugtrekken en uitkruipen is een maat voor de persoonlijkheid van de slak. Dylan en Senna denken dat tuinslakken
uit een stedelijke omgeving sneller weer uit hun huisje zullen kruipen dan die uit een landelijke omgeving.
(3p)Beschrijf een werkplan voor het experiment waarmee ze hun hypothese kunnen toetsen. Noteer het resultaat waarmee hun hypothese ondersteund wordt.
Een werkplan moet het volgende bevatten:
- Je werkt altijd met twee grote groepen (experimentele- en controlegroep)
2. Een aantal factoren die je bij beide groepen constant houdt
3. De variabele factor
4. Een exacte omschrijving van de uitvoering van het experiment
5. Wat je exact gaat meten
6. Hoe je de meetgegevens gaat bewerken
Een werkplan moet het volgende bevatten:
Je werkt altijd met twee grote groepen (experimentele- en controlegroep)
2. Een aantal factoren die je bij beide groepen constant houdt
3. De variabele factor
4. Een exacte omschrijving van de uitvoering van het experiment
5. Wat je exact gaat meten
6. Hoe je de meetgegevens gaat bewerken