Volgens de meest recente theorieën is het leven op aarde ongeveer 3,5 miljard jaar geleden per toeval ontstaan. In kleine openingen in poreuze rotsen. Daar waar de omstandigheden perfect waren om belangrijke stoffen voor het ontstaan van leven in hoge concentraties bij elkaar te houden. Daar in die kleine openingen in deze poreuze rotsen gebeurde het grootste wonder dat ooit op aarde heeft plaatsgevonden; het ontstaan van leven uit levenloze natuur.
De eerste levende organismen op aarde waren de prokaryoten. Organismen zonder celkern en zonder membraan omgeven organellen. Het erfelijk materiaal dobberde gewoon in het cytoplasma tussen de ribosomen die de prokaryoten wel hadden. Het tijdperk van de bacteriën was aangebroken. Binnen deze groep prokaryoten leefde ook de voorouders van de huidige Archaea. Het waren deze Archaea die door toevallige ontmoetingen andere prokaryoten in zich op ging nemen. Het DNA van deze geknechte prokaryoten afnam en ze tot slaaf maakte. De evolutie naar de eukaryoten was in gang gezet. Miljoenen jaren evolutie maakte van deze tot slaaf gemaakte prokaryoten de hedendaagse organellen zoals de bladgroenkorrels en de mitochondriën. Althans volgens de endosymbiosetheorie.
Het ontstaan van leven was de grootste hobbel die het leven op aarde moest nemen. Na het ontstaan van het leven, moest het zich ook nog ontwikkelen. Gaan evolueren. Het proces dat de evolutie stuurt is de natuurlijke selectie. Door Charles Darwin zo meesterlijk herkent in de natuur en door Stephen J Gould geweldig omschreven als: Een willekeurig proces zonder enig streven naar complexiteit.
Natuurlijke selectie is een proces zonder vooropgesteld einddoel. Je zou kunnen zeggen dat de natuur en de natuurlijke selectie maar wat aanklooit.
Natuurlijke selectie bevoordeelt die organismen die het best zijn aangepast aan hun omgeving en straft die organismen die niet het juiste genenpakket hebben en die niet of minder fit zijn. Fitte organismen kunnen voorzien in hun voeding en veiligheid en worden beloond met voortplanting. De drie V’s van de natuurlijke selectie. Fitte ouders hebben een redelijke kans op het krijgen van nog fittere kinderen. Gunstige eigenschappen blijven dus in de populatie. Niet fitte organismen met een minder gunstig allelen pakket zullen verhongeren, verdwijnen in de maag van hun vijand of maagdelijk sterven. Hun niet succesvolle genen zullen verdwijnen uit de populatie. Natuurlijke selectie in combinatie met willekeurige mutaties heeft er voor gezorgd dat er in 3,5 miljard jaar uit primitieve prokaryoten een geweldige caleidoscoop aan één en meercellig leven is ontstaan.
Natuurlijke selectie grijpt in op de fenotypische verschillen van de individuen. Fenotypische en genotypische variatie wordt veroorzaakt door geslachtelijke voortplanting. Bij geslachtelijk voortplanting worden allelen min of meer random gecombineerd. Dit random combineren van erfelijke eigenschappen zorgt voor volstrekt unieke individuen. Ieder met z’n eigen talenten en met zijn specifieke tekortkomingen. En het is juist deze genetische variatie die een populatie zo buigzaam maakt bij grotere of kleinere veranderingen in het milieu. Een populatie die tot stand komt door geslachtelijke voortplanting zal fitte en minder fitte organismen bevatten. Organismen met een goede combi van allelen en organismen met minder gunstige combinatie aan allelen. De minst fitte zullen het in de strijd om het bestaan extra moeilijk hebben. Ze zullen gemiddeld vaker verhongeren of in de maag van een vijand belanden dan een fit individu. Maar de minder fitte organismen spelen toch een belangrijke rol in de populatie. Deze minder fitte organismen zijn een allelenbron voor de populatie. Niets is immers eeuwig. Aan succes komt ook ooit een einde. Indien het milieu verandert kan het zo maar gebeuren dat niet succesvolle eigenschappen of allelen ineens de redding kunnen zijn van een soort of populatie. De misfits van weleer kunnen de redders zijn in nieuwe tijden
De genotypische- en fenotypische samenstelling van een populatie verandert dus onder invloed van een veranderende druk vanuit de natuur. Zo’n verandering kan je verklaren aan de hand van VEST. Vest staat voor Variatie in Erfelijkheid, Selectie en Tijd. We zullen het gebruik van vest uitleggen met behulp van de strip hieronder. In deze strip zie je een leeuwenpopulatie. In deze populatie is variatie in erfelijkheid. Er zijn namelijk lichtbruine leeuwen en donkerbruine leeuwen. De natuurlijke Selectie heeft invloed op het succes van deze leeuwen. De donkerbruine hebben meer moeite met het vangen van prooien. Donkerbruine leeuwen vallen ook niet in de smaak bij de vrouwelijke leeuwinnen. De selectie bevoordeelt dus de lichtgekleurde leeuwen. Lichtgekleurde leeuwen planten zich dan ook voort en geven hun eigenschappen door aan volgende generaties. Er zullen in de leeuwenpopulatie gemiddeld meer lichtbruine jongen geboren worden dan donkerbruine jongen. Na verloop van tijd zal het aandeel van licht ten opzichte van donker in verhouding zijn tegenomen.