BEWIJZEN VOOR EVOLUTIE
Evolutie is het proces waarbij organismen over miljoenen jaren veranderen. Bij de walvis, de mens en de slang zijn deze veranderingen goed te zien, omdat zij allemaal opmerkelijke aanpassingen hebben doorgemaakt. Laten we eens kijken naar hun evolutie en hoe hun organen ons meer kunnen leren over de verwantschap en de evolutie tussen verschillende soorten.
HOMOLOGE ORGANEN EEN BEWIJS VOOR VERWANTSCHAP
Homologe organen zijn lichaamsdelen met dezelfde basisstructuur, maar een andere functie. Deze overeenkomsten laten zien dat verschillende diersoorten een gezamenlijke voorouder hebben. Bij de mens, walvis, vleermuis en paard kunnen we dit goed zien in hun ledematen. Alle bovengenoemde organismen zijn ontstaan uit één gewerveld zoogdier die op het land leefde en ademhaalde met longen. Â
Â
- Mens: Onze armen hebben botten zoals het opperarmbeen, spaakbeen en ellepijp. Deze botten helpen ons te grijpen, schrijven en tillen.
- Walvis: De vinnen van de walvis lijken misschien simpel, maar als je goed kijkt, hebben ze dezelfde botstructuur als een menselijke arm. Deze botten zijn aangepast voor het zwemmen.
- Vleermuis: De vleugels van een vleermuis bevatten ook dezelfde botten, maar hier zijn ze lang en dun om het dier te laten vliegen.
- Paard: Bij een paard zijn deze botten samengevoegd in de poten, waardoor ze ideaal zijn om te rennen en grote afstanden af te leggen.
De aanwezigheid van dezelfde botten, maar met verschillende functies, laat zien hoe evolutie werkt: een basisstructuur wordt aangepast aan de leefomgeving en het gedrag van een dier.
RUDIMENTAIRE ORGANEN ECHO’S UIT EEN LANG VERLEDEN
Rudimentaire organen zijn evolutionaire echo’s uit een lang verleden. Het zijn overblijfselen van lichaamsdelen die hun oorspronkelijke functie hebben verloren. Doordat in de loop van de evolutie de functie verloren is gegaan, is ook het orgaan langzaam aan het verdwijnen. In de natuur én de evolutie geldt namelijk: use it or lose it. Rudimentaire organen vertellen ons een verhaal over de evolutiegeschiedenis van een dier.

Mens: Het staartbeen (of stuitje) is een overblijfsel van een staart die onze voorouders hadden. Hoewel het geen echte staart meer is, heeft het nog wel een functie: het helpt spieren en ligamenten op hun plaats te houden.

Walvis: Moderne walvissen hebben geen achterpoten meer, maar ze hebben nog wel kleine botjes diep in hun lichaam. Deze botten zijn een overblijfsel van de tijd dat hun voorouders op het land liepen.

Slang: Veel slangen hebben kleine, rudimentaire botjes waar ooit poten zaten. Dit laat zien dat hun voorouders waarschijnlijk poten hadden, net zoals hagedissen.
Deze rudimentaire organen zijn als puzzelstukjes: ze helpen wetenschappers om het verhaal van de evolutie te reconstrueren. Ze vormen één van de vele bewijzen voor het feit dat evolutie echt heeft plaatsgevonden. De evolutie is dus geen theorie, maar een feit.