Planten die vliegen vangen
De vlieëbos is een struikachtige plant die groeit in Zuid-Afrika. De bladeren van deze plant zijn begroeid met kleverige haren waaraan kleine insecten blijven kleven. Wetenschappers onderzochten wat het voordeel hiervan is voor de plant. Op vlieëbosplanten (Roridula gorgonias, afbeelding 1) leven vleesetende luizen (Pameridea roridulae) die zich op hun
hoge poten moeiteloos tussen de kleverige haren van de plant verplaatsen. Ze voeden zich met de door de plant gevangen insecten zoals fruitvliegjes (afbeelding 2).
De vleesetende luizen worden gegeten door de spin Synaema marlothii, die zich ook voedt met door de plant gevangen insecten. Net als vleesetende planten groeit vlieëbos op vochtige, voedselarme bodems en vangt insecten. In tegenstelling tot vleesetende planten maakt vlieëbos geen enzymen om de insecten te verteren. Onderzoekers vroegen zich af welk voordeel de
planten dan hebben van de energie die zij investeren in de afscheiding van de kleverige stof. Om dit te onderzoeken zetten ze een experiment op waarin ze fruitvliegjes voedsel gaven dat gelabelde organische stikstofverbindingen (met zwaar stikstof, 15N) bevat. De vliegjes werden vervolgens vastgeplakt op de planten met vleesetende luizen. Gelabelde stikstof werd later aangetroffen in de weefsels van deze planten. Het bleek dat stikstof via de uitscheidingsproducten van de vleesetende luizen in de planten terechtkomt. Vleesetende luizen breken organische stikstofverbindingen van fruitvliegen af in hun verteringsstelsel. Stikstof komt onder andere voor in aminozuren en eiwitten.
In de gebieden waar de struik vlieëbos voorkomt, ontstaan elke paar jaar natuurbranden. De struik kan deze branden overleven doordat het onderste gedeelte van de stam zich onder de grond bevindt. Andere soorten, zoals de waboom (Protea nitida), overleven doordat ze een dikke schors hebben. Hierdoor kunnen deze soorten na een brand opnieuw
uitlopen.
(2p)Leg uit hoe de waboom in de loop van de evolutie een steeds dikkere schors heeft gekregen.
Een vraag over een genotypische/fenotypische verschuiving in een populatie kan je altijd verklaren aan de hand van VEST. Vest staat voor:
Variatie (in) Erfelijkheid Selectie en Tijd.
Bij de wabomen was genotypische variatie, er zijn bomen met een dikke en een dunne schors (Ven E)
De bomen met de dikke schors overleven de branden (S)
Een planten zich voor, zodat er na verloop van tijd steeds meer bomen komen met een dikke schors (T)
Een vraag over een genotypische/fenotypische verschuiving in een populatie kan je altijd verklaren aan de hand van VEST. Vest staat voor:
Variatie (in) Erfelijkheid Selectie en Tijd.
Bij de wabomen was genotypische variatie, er zijn bomen met een dikke en een dunne schors (Ven E)
De bomen met de dikke schors overleven de branden (S)
Een planten zich voor, zodat er na verloop van tijd steeds meer bomen komen met een dikke schors (T)