Homeostase
Het inwendig milieu van de mens is constant. Denk bijvoorbeeld aan je lichaams temperatuur. In de regel is deze altijd ongeveer 37 graden. Maar niet alleen de lichaamstemperatuur is iets wat door het lichaam constant wordt gehouden. Ook de koolstofdioxide concentratie, de bloeddruk en de hoeveelheid glucose in het bloed wordt door vele regelmachanismen in het lichaam constant gehouden. Het constant houden van het inwendig milieu door vele regelmechanismen noemen we homeostase.
In de bovenstaande afbeelding zie je een centrale cirkel met (spier)cellen. Deze rode cirkel stelt het inwendig milieu van het lichaam voor. Bloedplasma, weefselvloeistof en lymfevloeistof behoren tot het inwendig milieu. Het inwendig milieu wordt constant gehouden. Het constant houden van het inwendig milieu noemen we homeostase. Om het inwendigmilieu constant te houden maakt het lichaam gebruik van vele ingewikkelde regelmechanismen waar veel organen bij betrokken zijn. Een deel van de organen en orgaanstelsels die betrokken zijn bij het constant houden van het inwendig milieu zie je in deze afbeelding afgebeeld. Ook laat de afbeelding zien welk orgaan of orgaanstelsel verantwoordelijk is voor welk homeostatisch proces.
Om het inwendig milieu constant te houden heeft het lichaam een aantal hulpmiddelen tot zijn beschikking. Deze hulpmiddelen zijn: zintuigcellen of receptoren, zenuwcellen en een regelcentrum waar alle gemeten waarden binnenkomen en worden vergeleken met “de norm”. Als actiemiddel heeft het regelcentrum spieren of klieren tot zijn beschikking om afwijkingen in de norm weer te herstellen.
Overal in het lichaam zijn zintuigcellen (sensoren) te vinden. Deze zintuigcellen meten vele variabelen in het inwendig milieu. Door de verschillende zintuigcellen wordt gemeten de: lichaamstemperatuur, bloeddruk, koolstofdioxide concentratie, suikerconcentratie en nog veel meer. Met behulp van zenuwen sturen de zintuigcellen impulsen naar het regelcentrum. Het regelcentrum bevindt zich in de hersenstam. De hersenstam ligt tussen het ruggenmerg en de hersenen in. In de hersenstam wordt de binnengekomen waarde vergeleken met de normwaarde. Als de gemeten waarde hoger of lager is dan de ingestelde norm, dan komt de hersenstam in aktie. Via zenuwen worden effectoren aangestuurd. Effectoren zijn altijd spieren of klieren. Deze effectoren zorgen er voor dat de gemeten variabele weer richting de norm gaat. Een voorbeeld: iemand zakt door het ijs. Na tien minuten in koude kleding te hebben rondgelopen begint de lichaamstemperatuur te zakken. De dalende temperatuur wordt gemeten door temperatuurzintuigen in de bloedbaan. De gemeten temperatuur wordt doorgestuurd naar het temperatuurcentrum in de hersenstam. De hersenstam vergelijkt de temperatuur met de ingestelde norm van 37 graden celcius. Als de gemeten temperatuur lager is dan de norm van 37 graden schakelt de hersenstam de skaletspieren in. Met behulp van motorische zenuwen worden de skaletspieren aangezet om te gaan samentrekken. De persoon begint te trillen en te rillen. Hierbij komt ook warmte vrij. Door deze vrijgekomen warmte zal de lichaamstemperatuur weer stijgen richting de norm.
De bloedsuikerspiegel wordt door homeostatische regelmechanismen ook constant gehouden. De bloedsuikerspiegel wordt door homeostatische regelmechanismen ook constant gehouden. Aan het einde van de nacht is de bloedsuikerspiegel laag. Gedurende de nacht is de meeste glucose door de cellen verbrand. Na een koolhydraat rijke maaltijd zal de glucoseconcentratie snel stijgen. Maar verder zal gedurende de dag de bloedsuikerspiegel maar kleine schommelingen vertonen. Niet de hersenstam, maar de alvleesklier speelt bij deze homeostatische regelkring een cruciale rol.
De hoeveelheid glucose in het bloed wordt in de alvleesklier door de Eilandjes van Langerhans gemeten. Als de cellen in de alvleesklier een hoge suikerconcentratie meten, dan gaan deze cellen insuline produceren. Insuline is het opslaghormoon. Insuline zorgt ervoor dat de cellen glucose kunnen opnemen uit het bloed. Hierdoor daalt de glucoseconcentratie in het bloed. De cellen die glucose opnemen zetten deze glucose om in glycogeen. Glycogeen is dus de opslagvorm van glucose.
Bovenstaande en onderstaande foto is een compilatie van foto’s van:
Alvleeskliervereniging Nederland, Arend Nijenhuis en GezondheidAnnoNu.
Alle cellen van het lichaam nemen glucose op. De cellen kunnen deze glucose verbranden. Met de energie die daarbij vrij komt produceren deze cellen ATP. Zoals hierboven al staat nemen alle cellen van het lichaam glucose op. Maar vooral de lever en de spieren spelen een belangrijke rol in de suikerhuishouding. Deze cellen nemen onder invloed van insuline glucose op uit het bloed als de glucose concentratie hoog is.
De glucoseconcentratie in het bloed kan door het verbruik van glucose door de cellen ook dalen. Als de cellen van de eilandjes van Langerhans meten dat de glucoseconcentratie in het bloed te laag is dan gaan deze cellen glucagon produceren. Glucagon wordt afgegeven aan het bloed en gaat op zoek naar de cellen van de lever en de vezels van de spieren. In deze weefsels zorgt glucagon ervoor dat glycogeen weer wordt omgezet in glucose. Het vrijgekomen glucose wordt vervolgens afgegeven aan het bloed. Hierdoor stijgt de glucoseconcentratie van het bloed weer tot de afgesproken hoogte (norm)