Organismen vangen met zintuigcellen prikkels op uit het uitwendige milieu of het inwendige milieu van het organisme. Een prikkel kan hard of zacht zijn. Een harde prikkel veroorzaakt op de gevoelszenuw impulsen met een hoge frequentie. Een zachte prikkel veroorzaakt impulsen met een lage frequentie. Deze impulsen komen aan in de grote hersen en zorgen voor bewustwording van de prikkel. Voor de hersenen betekenen hoge impulsfrequentie een sterke prikkel en lage impulsfrequentie betekent een zwakke prikkel.