Organen en cellen

In dit thema leer je dat de cellen de bouwstenen van de organismen zijn en je leert met de microscoop naar deze cellen kijken.

 

De celkern

In de celkern van een cel van een mens ligt het DNA. In elke celkern liggen zelfs 46 strengetjes DNA. Als je al deze 46 strengen achterelkaar zou leggen, dan zou dat draadje DNA één meter lang zijn. Da’s heel bijzonder zoveel DNA in een heel kleine celkern. Dat kan ook alleen maar omdat het DNA erg dun is en perfect door de cel kan worden opgevouwen. Als de cel besluit de 46 strengen DNA netjes op te vouwen, dan ontstaat uit het DNA de chromosomen. Een menselijke cel bevat dan 46 chromosomen.

 Van DNA naar chromosoom

Op het DNA liggen de erfelijke eigenschappen. Een ander woord voor erfelijke eigenschap is gen. Op de 46 strengen DNA liggen ongeveer 20.000 erfelijke eigenschappen of 20.000 genen.
Een gen is eigenlijk niets meer dan een heel klein stukje DNA geschreven in een taal bestaande uit vier letters. G, C, A en T. Een heleboel van deze lettertjes achterelkaar vormen een gen. 

boek des levens compilatie 

Grote vraag is natuurlijk: wat is nu eigenlijk precies een gen? Eén gen op het DNA codeert eigenlijk voor één eiwit. Met verschillende eiwitten kan je vervolgens verschillende cellen bouwen. Met verschillende cellen kan je weer organen bouwen. Met organen weer orgaanstelsels en met orgaanstelsels weer een organisme. Kortom: een gen codeert voor een heel klein eiwitje, maar het lichaam kan met dit kleine eiwitje wel een heel groot organisme opbouwen.

Van genotype naar fenotype kopiren