Erfelijkheid

In dit thema leer je hoe erfelijke eigenschappen doorgegeven worden van generatie op generatie.

 

Monohybride kruisingen.

In de voorgaande lessen heb je kennis gemaakt met relevante begrippen en met de werkwijze om de kruisingsvraagstukken op te lossen. Deze les gaan we monohybride kruisingsvraagstukken oplossen. Bij monohybride kruisingsvraagstukken kijken we naar de overerving van één erfelijke eigenschap van ouders naar kind. Als je de genotypen van de ouders weet, dan kan je vervolgens makkelijk bepalen welke allelen in de gameten terecht kunnen komen. Als je weet welke allelen er in de gameten terecht kunnen komen, dan kan je vervolgens met deze gegevens gaan rekenen. Erfelijkheidsleer is kansberekenen.

Productievangameten

Man en vrouw maken gameten met verschillende samenstellingen van chromosomen en van allelen. Welke zaadcel welke eicel zal gaan bevruchten is natuurlijk nooit vooraf te bepalen. Wel kan je de berekeken hoe groot de kanzen zijn die de zaadcellen en de eicellen hebben om samen te smelten en een nieuw organisme te vormen. Deze kansberekening voer je uit in een zogenaamd kruisingsschema. In het kruisingsschema zet je de mogelijke te produceren gameten van de man, en de mogelijke te produceren gameten van de vrouw. In het kruisingsschema kan je dan zien wat de genetische samenstelling van de kinderen kan worden. In het schema hieronder zie je staan P1. P1 staat voor de ouders. Ook zie je F1 staan. F1 staat voor de eerste generatie kinderen die onstaan. Als je de kinderen uit de F1 onderling laat kruisen onstaat de F2.

Versmeltenvandegameten

Notatieinhetkruisingsschema