Een volwassen mens heeft ongeveer 5 tot zes liter bloed. De helft van deze hoeveelhied is bloedplasma. Bloedplasma is een waterige vloeistof met veel opgeloste stoffen. In het bloeplasma zitten de voedingsstoffen voor de cellen opgelost en afvalstoffen die de cellen hebben geproduceerd. Daarnaast vervoert het bloedplasma zuurstof en koolstofdioxide. De restende 50% van het bloed bestaat uit bloedcellen. In het bloedplasma stromen rode bloedcellen, een heel leger aan witte bloedcellen. Bloedplaatjes zijn geëxplodeerde cellen.

Bloeddeeltjes

Al deze bloedcellen ontstaan in het rode beenmerg onder invloed van het hormoon EPO. De bloedcellen die in het beenmerg ontstaan blijven daar natuurlijk niet. De bloedcellen verplaatsen zich vanuit het beenmerg richting het bloedvatenstelsel of richting het lymfevatenstelsel. Aangekomen op hun eindbestemmingen kunnen de bloedcellen hun functies gaan vervullen. De eindbestemmingen en de functies en de kenmerken van de diverse (witte) bloedcellen zijn in onderstaande afbeelding te zien.

bloedcellen in de weefsels 30

Al deze bloedcellen hebben in het lichaam een eigen functie. De rode bloedcellen zijn er om zuurstof en ook koolstofdioxide te transporteren in het lichaam. Daarvoor bezitten de rode bloedcellen een speciaal eiwit: hemoglobine. Hemoglobine is in staat om zowel zuurstof en koolstofdioxide te binden en door het lichaam te vervoeren. Vreemd genoeg is hemoglobine nog beter in staat om koolstofdioxide te binden en te vervoeren dan zuurstof. Daarom is een te hoge koolstofdioxide concentratie in je omgeving erg schadelijk en gevaarlijk, omdat in de longen de rode bloedcellen dan geen zuurstof gaan opnemen en vervoeren, maar koolstofdioxide.

In de longen waar veel zuurstof aanwezig is neemt hemoglobine zuurstof op. Hemoglobine veranderd dan in oxyhemoglobine. In de weefsels waar weinig zuurstof is geeft het oxyhemoglobine zijn zuurstof af, zodat de cellen van de weefsels het kunnen gebruiken voor de verbranding. Oxyhemoglobine veranderd na de afgifte van zuurstof weer in hemoglobine. In de weefsels waar veel koolstofdioxide is gaat het hemoglobine nu koolstofdioxide binden en vervoeren naar de longen. Een groot deel van de in de weefsels geproduceerde koolstofdioxide lost op in het bloedplasma en wordt door het bloedplasma vervoerd richting de longen.

Rodebloedcellen

De witte bloedcellen spelen een belangrijke rol bij de afweer van het lichaam tegen ziekteverwekkers. Het afweersysteem van de mens heeft een groot aantal verschillende witte bloedcellen tot haar beschikking om de vele ziekteverwekkers onschadelijk te maken. Macrofagen zijn witte bloedcellen die ziekteverwekkers die lekker in het bloedplasma, het weefselvloeistof en de lymfevloeistof rondzwemmen vernietigen. De macrofaag doet dit door de ziekteverwekkers op te sporen en gewoon op te eten. Dat opeten noemen we fagocyteren. De witte bloedcellen die pathogenen opeten noemen we macrofagen. Of te wel: grote eters.

Macrofaag

 

Fagocytose

 

In het bloedplasma drijven ook bloedplaatjes. Bloedplaatjes zijn eigenlijk geen cellen, maar onderdelen van geëxplodeerde cellen. Bloedplaatjes spelen met behulp van vele bloedeiwitten een belangrijke rol bij bloedstolling. Na de beschadiging van de bloedvatwand komen er in uit de beschadigde cellen allemaal stoffen vrij. Deze vrij gekomen stoffen brengen in het bloedplasma allemaal reacties op gang. Deze reacties leiden er uiteindelijk tot dat protrombine wordt omgezet in trombine. Het ontstane trombine zorgt er op zijn beurt weer voor dat het oplosbare fibrinogeen wordt omgezet in fibrine. Fibrine zijn lange eiwitketens. De fibrinedraden vormen een groot vangnet over de wond waarin bloedplaatjes en rode bloedcellen blijven kleven. Daarnaast trekken deze fibrine draden geholpen door de witte bloedcellen de wond dicht.

Bloedstolling

Trobine

In de afbeelding hierboven zie je schematisch de scheikundige reacties bij de bloedstolling weergegeven. De stoffen X, protrombine en fibrinogeen zijn oplosbaar. De stromen gewoon in het lichaam rond door de bloedbaan heen. Pas als er stoffen vrijkomen uit beschadigde bloedvaten veranderen deze oplosbare stoffen. Stofje X veranderd in stofje Y. Stofje Y zorgt ervoor dat het oplosbare protrobine veranderd in trombine. En trombine zorgt er op zijn beurt weer voor dat het oplosbare fibrinogeen veranderd in het onoplosbare en draadvormende fibrine.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *