Geslachtskenmerken
De kenmerken die de geslachten van elkaar onderscheiden. Je hebt primaire en secundaire geslachtskenmerken.
Geslachtschromosomen

De twee chromosomen in de celkern die niet altijd in paren voorkomen. De vrouw heeft twee X-chromosomen, de man een X en een Y chromosoom. Op het Y chromosoom ligt onder andere het SRY-gen wat de ontwikkeling van het embryo stuurt richting het mannelijke geslacht.
Geslachtshormonen
Zijn de hormonen die afgegeven worden door de gonaden of geslachtsklieren. Bij een vrouw produceren de eierstokken (ovaria) vooral oestradiol en progesteron. Bij een man produceren de zaadballen (testes) het geslachtshormoon testosteron.
Geslachtscellen

Haploïde (n) cellen die nodig zijn bij geslachtelijke voortplanting. Haploïde cellen bevatten maar 23 strengen DNA (chromosomen). Voorbeelden van geslachtscellen zijn eicellen en zaadcellen. Bij versmelting van de zaadcel en de eicel ontstaat er een diploïde (2n) zygote met weer 46 strengen DNA.
Geslachtelijke voortplanting

Reproductie waarbij twee ouderlijke individuen betrokken zijn en waarbij samensmelting plaatsvindt tussen gameten (geslachtscellen). Bij geslachtelijke voortplanting ontstaan unieke individuen, met unieke combinatie van genen en unieke fenotypische verschijningsvormen.
Geslacht
Het feit dat je een man of vrouw bent.
Geritualiseerd gedrag
Handelingen of gedragselementen van een dier die oorspronkelijk een bepaalde functie hadden en nu geen fysiologische waarde meer hebben.
Geografische isolatie

Afzondering van anderen van dezelfde soort. Door geografische isolatie kunnen individuen van een soort niet meer met elkaar paren, blijven mutaties in de deelpopulaties en kunnen er nieuwe soorten ontstaan door geografische isolatie. Het ontstaan van nieuwe soorten wordt versterkt indien de milieus in beide gescheiden populaties sterk verschilt.
Genregulatie

Genexpressie. Het aan- of uitzetten van een genen. Belangrijke mechanismen zijn m-RNA-interferentie en DNA-methylering. In beide gevallen kan de cel niet meer bij de erfelijke informatie op het DNA en vindt er geen eiwitproductie plaats. Het gen komt niet tot expressie. Het gen dus niet werkzaam.
Genotype
Alle genen van een individu. Het genotype van iemand ligt op het DNA en is het geheel van erfelijke eigenschappen. het genotype van het individu komt tot stand op het moment dat een eicel bevrucht wordt door een zaadcel.