Triceps

Spieren die liggen in de bovenarm. Is een antagonist met de biceps. Als de triceps zich samentrekt, strekt de arm. Als de biceps zich samentrekken buigt de arm zich.
Trial and error

Leerstrategie van proefondervindelijk leren, leren uit ervaring. Leren door vallen en opstaan. Leren door beloond worden en straffen.
Transplantatie
Het overbrengen van een orgaan van het lichaam van de donor naar het lichaam van de acceptor.
Traanklieren

Traanklieren liggen boven de ogen. Produceren traanvocht. Traanvocht zorgt ervoor dat de ogen stofvrij blijven en niet uitdrogen. Traanvocht komt via de traanbuis terecht in de neusholte.
Traanbuizen

Traanbuizen voeren het traanvocht van de traanklier af naar de neusholte. Teveel traanvocht in de neusholte veroorzaakt snotteren.
Toppredator

De diersoort die aan het eind van een voedselketen staat, heet de toppredator. Toppredatoren hebben zelf geen vijanden.
Tolerantiegrens

De uiterste waarde van een abiotische milieufactor, waarbij individuen van een soort nog net in leven blijven. Er is een minimum en een maximum voor deze abiotische grenzen.
Tolerantiegebied

Gezamenlijke waarden van een milieufactor waarbij individuen van een soort kunnen overleven. Soorten uit de climaxvegetatie hebben in de regel een smal tolerantiegebied. Opportunisten uit de pioniersvegetaties hebben vaak bredere tolerantiegebieden omdat ze te maken hebben met grote schommelingen in hun leefomgeving voor wat betreft: temperatuur, vochtvoorziening en beschikbaarheid van mineralen.
Tolerantie

Het vermogen van organismen om schommelingen in een abiotische factor te verdragen. Organismen met smalle tolerantiegrenzen zijn specialisten en komen hoofdzakelijk voor in climaxecosystemen. Organismen met brede tolerantiegrenzen zijn opportunisten en komen vooral voor in pioniersvegetaties.
Thymine

Thymine is één van de nucleotidenbasen in DNA. De nucleotiden zijn de bouwstenen van het DNA. Alle nucleotiden zijn opgebouwd uit een fosfaatgroep, een suiker en een stikstofbase. Thymine koppelt met behulp van twee waterstofbruggen aan adenine en vormt in het DNA zo een basepaar. De andere baseparing wordt gevormd door een koppeling van cytosine met guanine.