Stambomen worden in de genetica gebruikt om de relaties tussen individuen weer te geven. In een stamboom worden de mannelijke individuen aangegeven met een vierkantje. De vrouwelijke individuen met een rondje. De generatie waar een kruisingsvraagstuk mee begint noemen we de P-generatie. Het nageslacht van deze P-generatie heet de F1 . Als de F1 generatie kinderen krijgt zal dat de F2 worden. P komt uit het Latijn en betekent parentes, ouders. F komt ook uit het Latijn en betekent Filii, of kinderen.
Ook als er in een ingewikkeld erfelijkheidsvraagstuk geen stamboom gegeven is, is het soms slim om tijdens het lezen van de vraag er eentje te maken. Op deze manier maak je voor jezelf even snel een mooi overzicht van de relaties uit de opgave.
Als er een stamboom bij de opdracht zit, dan staat er meestal veel minder informatie over de erfelijke eigenschappen in de bijbehorende bron. Examenmakers willen dat jij als leerling gevraagde informatie uit de stamboom kunt halen. Een veel voorkomende opdracht is dat je aan de hand van een stamboom moet uitzoeken welk allel dominant of recessief is. Dat lijkt heel moeilijk. Vooral bij een zeer groot en vertakte stamboom, maar dat is het niet als je de eerste regel bij stambomen maar weet. Op de afbeelding hieronder zie je deze regel staan. De regel luidt: zoek twee ouders met hetzelfde fenotype, die een kind krijgen met een ander fenotype. Als je zo’n kruising kunt vinden in de stamboom, kan je heel makkelijk bepalen welk allel dominant is en welk allel recessief.