Bloedgroepen en rhesusfactoren
Op alle cellen van het lichaam zitten aan de buitenkant in het membraan van de cel bepaalde herkenningseiwitten. Deze eiwitten op de celmembraan noemen we antigenen. Elk individu heeft op al de cellen van zijn lichaam unieke antigenen. Het witte bloedcellen-afweersystemen controleeert de antigenen op alle cellen in het lichaam. Vindt de witte bloedcel de juiste antigenen op de cel, dan hoort deze cel in het lichaam thuis en gebeurt er niets. Vindt een witte bloedcel echter een cel met een antigeen die niet in het lichaam thuis hoort, dan wordt deze cel gezien als lichaamsvreemd en dan zal het afweersysteem deze cel aanvallen en vernietigen.
Hieronder zie je twee manieren waarop het afweersysteem lichaamsvreemde cellen kan vernietigen. Het afweersysteem kan de cellen simpelweg laten opeten (fagocyteren) door een macrofaag, of laten lekschieten door een cytotoxische T-cel. De macrofaag en de cytotoxische T-cel zijn wittebloedcellen en onderdelen van het afweersysteem.
Vaak is het echter wel zo dat het lichaam eerst specifieke antistoffen tegen het antigen gaat produceren. Het zijn de wittebloedcellen die deze antistoffen kunnen produceren. De geproduceerde antistoffen worden door de wittebloedcellen afgegeven aan de bloedstroom. Vroeg of laat zullen deze antistoffen dan botsen tegen de antigenen van de lichaamsvreemde cel. Als de antistoffen botsen met de antigenen blijven deze antistoffen plakken aan de antigenen. Hierdoor wordt de lichaamsvreemde cel onschadelijk gemaakt. Door de antigenen van de lichaamsvreemde cel te beplakken met antistoffen kan deze lichaamsvreemde cel zich ook niet meer goed verstoppen voor de macrofagen van het afweersysteem. Uiteindelijk zal de lichaamsvreemde cel gefagocyteerd worden (zie onderstaande illustratie).
Alle cellen van het lichaam bevatten specifieke antigenen. Ook de rodebloedcellen bevatten antigenen. Bij de bloedgroepen zijn er vier mogelijke antigenen. Antigen A, antigen B en het Rhesusantigen. Als iemand antigen A op de membraan van de rodebloedcel heeft, dan heeft deze persoon bloedgroep A. Heb je antigen B op je rodebloedcellen dan heb je bloedgroep B. Heb je beide antigenen op de membraan dan heb je bloedgroep AB. Heb je geen antigenen op de membraan, dan heb je bloedgroep O (nul). In onderstaand schema zijn de mogelijke bloedgroepen te zien, inclusief de te produceren antistoffen tegen lichaamsvreemde rode bloedcellen.
De wittebloedcellen kunnen dus antistoffen maken tegen lichaamsvreemde rode bloedcellen. Iemand die bloedgroep A heeft, kan dan anti-B maken, Iemand die bloedgroep B heeft, kan anti-A maken. Heb je AB, dan kan je geen antistoffen maken en heb je O, dan maken je wittebloedcellen anti-A en anti-B. Bij bloedtransfusies moeten de doctoren altijd rekening houden met de antistoffenproductie van het bloed van de ontvanger. Let op: het donorbloed bevat alleen rodebloedcellen, geen wittebloedcellen. Het donorbloed is dus niet in staat antistoffen in het lichaam van de ontvanger antistoffen te produceren. Een afbeelding van hoe het donorbloed eruit ziet staat hieronder. Zonder mogelijke antistofproductie.
Transfusieschema
In het onderstaande transfusieschema kan je zien welke bloedgroepen patiƫnten kunnen ontvangen. In deze les heb je kunnen lezen dat bloedcellen kunnen samenklonteren op het moment dat de antigenen op de rode bloedcellen van het donorbloed lichaamsvreemd zijn voor de ontvanger.
De witte bloedcellen van de ontvanger kunnen antistoffen tegen deze antigenen gaat maken. Om het transfusie schema te begrijpen moet je je ook realiseren dat het donorbloed alleen bestaat uit rode bloedcellen en dat de witte bloedcellen verwijderd zijn. Het donorbloed kan dus in het lichaam van de ontvanger geen antistoffen produceren.
Het ABO bloedgroepensysteem wordt niet alleen bepaald door de antigenen A en B. er is nog een derde antigeen, nl het resus-antigeen. Het resus-antigeen zit op de membranen van de rode bloedcellen, of je hebt het resus antigeen niet op de membranen van je rode bloedcellen. Heb je het resus antigeen wel, dan ben je resus positief. Heb je het resus antigeen niet dan ben je resus negatief. Met de resus-antigenen meegerekend zijn er dus acht bloedgroepen.
Wil je nog meer weten over de bloedgroepen, omdat je het nog niet helemaal snapt, klik dan op de link van bioplek.org. Oefenen met bloedtransfusie kan leuk op de link van bioplek.org De onderstaande film vat al het bovenstaande nog even voor je samen. Veel plezier met het bekijken van deze film.
Bij de geboorte van het kind scheuren de bloedvaten in de placenta. Bloed van het kind komt dan terecht in de bloedbaan van de moeder. Als het kind dan resus positief is en de moeder resus negatief dan is de resusfactor op de rode bloedcellen van het kind een lichaamsvreemde stof in het lichaam van de moeder. Bij de moeder zal het immuunsysteem geactiveerd worden en plasmacellen, geheugencellen en antistoffen gaan produceren. Dit heet natuurlijke actieve immunisatie. De ontstane geheugencellen blijven heel lang in het lichaam van de moeder. Als moeder dan voor de 2e keer zwanger is van een resuspositief kind, dan kunnen er problemen ontstaan. Als er bloed van het kind richting de bloedbaan van de moeder lekt, dan komt explosief het afweersysteem op gang en gaan de slapende B-cellen (de geheugencellen) direct heel veel antiresus produceren. Via de placenta komt deze antiresus in de bloedbaan van het embryo. Onder invloed van deze antistoffen zal het resuspositieve bloed van het embryo gaan klonteren. Er is dan sprake van een resusbaby.
Om de problemen met een resuskindje te voorkomen wordt tijdens de eerste zwangerschap de resusfactor van de moeder bepaald. Als moeder resus negatief is krijgt de moeder preventief een serum met anti-resus ingespoten. Dit heet kunstmatige inactieve immunisatie. Ook na de geboorte van het eerste kind krijgt moeder nog een serum met antistoffen (anti-resus) ingespoten. Deze antistoffen ruimen de resus positieve rode bloedcellen van het kind op zonder dat het immuunsysteem van ma wordt geactiveerd. Geen activatie betekent geen groot leger plasmacellen en dus geen gevaar voor een resusbaby bij de 2e zwangerschap.