Veredeling.
De voedselproductie kan worden verhoogd door de erfelijke eigenschappen van voedingsgewassen en landbouwhuisdieren te veranderen. Bij de kweek van voedingsgewassen wordt veredeling toegepast. Veredeling is een methode waarbij de boer of tuinder planten uit een groep selecteert die voor een boer of tuinder de gewenste eigenschappen hebben. Wanneer steeds met de beste exemplaren wordt doorgekweekt en gekruist, wordt uiteindelijk een steeds betere, ‘veredelde’ plant gekweekt.
Een plant heeft een combinatie van goede en slechte eigenschappen. Plantenveredeling probeert zo veel mogelijk goede eigenschappen in één plantenras te verenigen. Een hoge en zekere opbrengst voor de telers, gezond en lekker voedsel of aantrekkelijke sierplanten voor de consument. De simpelste methode hiervoor is selectie: een groep planten onderling vergelijken, en de beste hieruit gebruiken voor vermeerdering. Als de gewenste eigenschappen wel aanwezig zijn, maar in twee verschillende planten, kan de veredelaar deze in één plant proberen te verenigen door de twee ouderplanten te kruisen. Vervolgens selecteert de veredelaar de nakomelingen, onder andere op kwaliteit, opbrengst en gevoeligheid voor ziekten. Als de selectie goed presteert in vergelijking met de al bestaande rassen, wordt deze vermeerderd en op de markt gebracht. Het selecteren door de mens op basis van door de mens gewenste eigenschappen heet kunstmatige selectie.
Charles Darwin bedacht heel lang geleden de term natuurlijke selectie. Met deze theorie wist hij te verklaren hoe goed aangepaste organismen door de natuur werden beloond met voldoende voedsel, veiligheid en als klap op de vuurpijl zich mochten voortplanten. De evulutietheorie met als drijvende kracht de natuurlijke selectie legt uit hoe goede organismen hun genen doorgeven aan hun kinderen, die dan misschien nog wel succesvoller worden dan hun beider ouders en dat slecht aangepaste organismen zullen verhongeren, worden opgegeten of maagdelijk zullen sterven.
Veredelen wordt ook wel kunstmatige selectie genoemd. Bij veredeling bepaalt niet de natuur wie goed is aangepast, wie fit is, maar de boer of tuinder. Bij veredeling kruist de tuinder steeds die organismen die voldoen aan de eisen die de tuinder stelt. De tuinder wil misschien rodere tomaten, zoetere tomaten of tomaten die niet aangevreten worden door insecten.
Veredeling is een moeizaam en langdurig proces.
De tuinder kruist twee organismen met gunstige eigenschappen, maar weet natuurlijk nooit of deze eigenschappen (versterkt) terug komen in het nageslacht. Daar komt nog eens bij dat de levenscyclus van vele gewassen al snel enkele maanden duurt. Dus voordat de tuinder weet of het nageslacht goede eigenschappen heeft is hij al snel weer maanden veder. Tulpenboeren doen er generaties over voordat er een nieuwe tulp is ontstaan met de gewenste eigenschappen waar je een nieuwe naam aan kan geven. Bij tulpenboeren wordt het veredelingsproces van vader op zoon doorgevoerd en kan dus makkelijk 30 jaar duren.
Het onderzoeksprogramma Groene Veredeling richt zich op onderzoek naar de veredeling van gewassen voor low input land- en tuinbouw. Met andere woorden: veredeling van rassen die minder afhankelijk zijn van gewasbeschermingsmiddelen of hoge mestgiften en beter zijn aangepast aan veranderende klimaatomstandigheden.
De video over veredeling die hieronder te zien is, is gemaakt door leerlingen van 6 vwo van het PENTA College te Spijkenisse.
GGO’s
Je kan soorten aanpassen aan de wensen van de mens door individuen van een soort met de gewenste eigenschappen te kruisen en vervolgens te hopen dat in de nakomelingen deze gewenste eigenschappen sterk tot uiting komen in het fenotype. Dit is voor de kweker een langdurig proces, en de uitkomsten zijn niet altijd even goed voorspelbaar.
Makkelijker zou het natuurlijk zijn als je de gewenste eigenschappen zou kunnen inbrengen in het genotype van de soort. Moderne technieken maken dat ook mogelijk. Het werkt ongeveer als volgt. In het laboratorium haal je het gewenste gen, de erfelijke informatie voor de gewenste eigenschap, uit het DNA van een ander organisme. Als je eenmaal het gewenste erfelijke materiaal hebt, dan moet je dat inbrengen in het DNA van een (bevruchte) eicel van het organisme dat je wilt modificeren (genetisch veranderen). Als transportmiddel worden vaak virussen gebruikt. Virussen zijn meesters in het over brengen van erfelijk materiaal. Het gewenste gen stop je dan in een virus.
Het virus laat je vervolgens de (bevruchte) eicel infecteren. Als het virus de eicel heeft geïnfecteerd komt het gen in de eicel terecht. Het virus zorgt er ook voor dat het gewenste gen wordt ingebouwd in het DNA van de geïnfecteerde eicel. Het eicel-DNA heeft nu een extra erfelijke eigenschap. Als deze eicel zich mitotisch gaat delen krijgen alle cellen ook een kopie van het gewenste gen. Er ontstaat dus uiteindelijk een organisme met één extra erfelijke eigenschap. Op deze manier kan je apen en/of varkens maken die licht geven of aardappelen die kunnen groeien op zilte grond of die niet worden aangegeten door insecten.
Organisme met een extra genetische eigenschap noemen we een GGO. Een genetisch gemodificeerd organisme. Het extra gen dat wordt ingebracht heet het trans-gen.
Overzicht Gentechproducten (GGO’s) in de voedselketen
Groente en fruit: Op dit moment zijn er geen genetisch gemanipuleerde groenten en fruit op de markt voor menselijke consumptie. Bloem, gemaakt van genetisch gemanipuleerde sojabonen is wel te koop, maar dat er genetisch gemulupileerde soja is gebruikt voor de productie van de bloem moet wel vermeld worden op het etiket. Verder is er olie te koop van genetisch gemanipuleerde sojobonen of van genetisch gemanipuleerde koolzaad. Glucose of glucose-stroop van genetisch gemanipuleerde maïs is ook te koop. Ten alle tijden moet er op de verpakking vermeld staan dat er genetisch gemanupileerde grondstoffen zijn gebruikt.