Organen en cellen

In dit thema leer je dat de cellen de bouwstenen van de organismen zijn en je leert met de microscoop naar deze cellen kijken.

 

De cel met haar organellen

De cel is de kleinst levende éénheid van alle organismen. Een cel vertoont dus ook levenskenmerken. Een cel moet dus voeden, stofwisselen, uitscheiden voortplanten enzovoorts. Voor het uitvoeren van al deze taken heeft de cel ook “onderdelen” nodig. Deze onderdelen of bouwstenen van de cel noemen we de celorganellen. De belangrijkste celorganellen zullen we bespreken. We zullen ons eerst even focussen op de plantencellen en de celorganellen die typerend zijn voor plantencellen.
Plantencellen bevatten bladgroenkorrels. Deze bladgroenkorrels drijven vrij in het cytoplasma van de plantaardige cel. De bladgroenkorrels zorgen ervoor de de plantencel zich kan voeden. De plant neemt koolstofdioxide via de huidmondjes op en water via de wortels. Beide stoffen komen uiteindelijk terecht in de bladgroenkorrels. Met behulp van zonlicht maakt de plant van dit water en koolstofdioxide glucose. Het scheikundige proces dat plaatsvindt in de bladgroenkorrels noemen we de fotosynthese. Glucose is een zoete stof. In veel snoepgoed zit glucose. De plant gebruikt deze zelf geproduceerde glucose als brandstof.

De plantencel met organellen en functies

Plantencellen bevatten net als bacteriën en schimmels een celwand. De celwand behoort niet tot de levende cel. De celwand is dood en geeft stevigheid aan de plantaardige cel. De celwand kan geen stoffen tegenhouden. Alle stoffen kunnen gewoon dwars door deze celwand heen.
Planten en schimmels hebben een vacuole. Een vacuole is een grote vochtblaas in de cel. De cel slaat vele stofjes op in deze vochtblaas. Als de plantencel veel water kan opnemen komt dat terecht in de vacuole en daardoor wordt de plantencel stevig. Verliest de plantencel water uit deze vacuole, dan verliest de plantencel zijn stevigheid en zal het plantje slap hangen.

Een duidelijke video over hoe een dierlijke en plantaardige cel is opgebouwd kan je hieronder bekijken.

Alle organismen, behalve de bacteriën, hebben mitochondriën. De mitochondriën leveren de energie aan de cel. De zuurstof die de dieren inademen wordt via het bloed naar de mitochondriën vervoerd. Daar komt ook de verteringsproducten van ons voedsel aan. In de mitochondriën wordt het voedsel met zuurstof verbrand. Als afvalstoffen ontstaat daar water en koolstofdioxide. Echter er komt ook een hoop energie vrij. De vrijgekomen energie kan de cel vervolgens zelf gebruiken.
De buitenste begrenzing van de levende cel is de celmembraan. Deze celmembraan laat selectief stoffen de cel in, of de cel uit. Stoffen die de cel nodig heeft worden binnen gelaten, stoffen die de cel kwijt wil worden er via de celmembraan uitgegooid. Stoffen die de cel niet nodig heeft worden door de celmembraan buiten de cel gehouden. Alle in deze les besproken organellen zijn omgeven door een membraan.

relatie bladgroen en mitochondrin

Het Ruw endoplasmatisch reticulum is net als het Golgi-apparaat een raar organel dat is opgebouwd uit een soort platte boordachtige structuren. Het R.E.R zorgt samen met het Golgi-apparaat voor de eiwitsynthese in de cel. Welke eiwitten deze organellen maken doen ze in opdracht van de celkern. In de celkern ligt het DNA. Op dit DNA staat in een code exact omschreven welke eiwitten de cel kan maken.
Alle organismen behalve de bacteiën hebben een celkern. De celkern is eigenlijk de kluis van het DNA. Het DNA van de celkern bevat alle erfelijke eigenschappen van de cel of het organisme waar de cel toe behoort. Het DNA met erfelijke eigenschappen moeten veilig bewaard worden om beschadigingen (mutaties) te voorkomen. De veiligste opberg plek voor het DNA is de celkern.

Een mooie video over kenmerkende celorganellen van de cellen uit de vier rijken is hieronder te bekijken.